Biostimulanten zijn een aparte groep in de gereedschapskist aan middelen die een teler tot zijn beschikking heeft om het resultaat van de teelt te bevorderen. Sommige stoffen, zoals aminozuren, zijn al redelijk ingeburgerd in de fruitsector, maar het aanbod aan stoffen lijkt eindeloos en van veel middelen worden effecten geclaimd die ‘te mooi om waar te zijn’ lijken. Tijdens het zesde webinar in de serie in het kader van Weerbaarheid in de Praktijk gingen vier (ervarings)deskundigen met elkaar in gesprek over het nut en de betrouwbaarheid van biostimulanten.
Wat zijn biostimulanten?
Rik Peters van WUR legde uit wat biostimulanten precies zijn: stoffen die de voedingsprocessen binnen planten verbeteren zonder dat ze zelf meststoffen zijn. Ook mogen ze geen werking tegen ziekten of plagen claimen. “Biostimulanten hebben nooit direct effect op een pathogeen of plaag, dat mogen ze ook niet claimen. Dat mogen alleen biocontrol-middelen en die moeten bij het Ctgb geregistreerd staan”, aldus Peters. Overigens kunnen biostimulanten de plant wel weerbaarder maken, waardoor deze minder vatbaar wordt tegen bepaalde ziekten of plagen, maar dit is geen direct effect.
EU-normering schiet tekort
Op dit moment wordt er nog gewerkt aan EU-normen die biostimulanten beoordelen en op basis waarvan de werking kan worden vastgelegd. Zelfstandig adviseur Aad Termorshuizen: “Op dit moment kloppen de conceptnormen van de EU nog van geen kanten, waardoor allerlei middelen die minder goed werken de claim krijgen dat ze wel werken. Ik denk dat 90 tot 95% van de middelen kaf is en een minder goede werking heeft. Maar een heel klein gedeelte heeft toekomst.”
Probleem is onder andere dat de normering op dit moment maar drie gewasgroepen kent. Wanneer een middel voor twee gewassen in een groep (bijvoorbeeld aardappel en suikerbieten) een goede werking heeft, mag deze werking voor alle (akkerbouw)gewassen binnen de groep worden geclaimd.
‘Als het te mooi is om waar te zijn, kan het niet’
Als teler is het dus lastig vast te stellen of een aangeboden middel werkzaam zal zijn of niet. Toch zijn er een aantal handvaten. Zo noemden de deskundigen dat een brede toepasbaarheid op het etiket verdacht is. Als een product tegen alles werkt ongeacht de dosering of het toepassingsmoment kan het eigenlijk niet waar zijn. Hoe sterker een middel gepositioneerd kan worden op een bepaald thema, hoe meer aangenomen kan worden dat het werkt.
Ook de informatie die een fabrikant vrijgeeft over het middel kan leidend zijn. Hoe beter een fabrikant uitlegt wat de inhoudsstoffen zijn, hoe betrouwbaarder.
Meer effect onder slechtere teeltomstandigheden
Tot slot liet Levi Bin van Cebeco aan de hand van een grafiek zien van telers onder Nederlandse omstandigheden van biostimulanten kunnen verwachten. “In Nederland telen we onder vrij optimale omstandigheden. Daar kan je 3 tot 4% verbetering verwachten van biostimulanten. Wanneer de omstandigheden minder ideaal zijn kan je meer van biostimulanten verwachten. Wanneer we in de toekomst vanwege aangescherpte regelgeving of klimaatverandering in het gebied met minder ideale omstandigheden terechtkomen, zouden biostimulanten ook meer voor de Nederlandse teelt kunnen gaan betekenen”, aldus Bin.
Het webinar was gericht op de landbouwsector in de hele breedte, het is terug te kijken via deze link.