De alarmerend hoge wintersterfte onder honingbijen lijkt voorbij. En voor de resterende bijensterfte is geen duidelijke oorzaak aan te wijzen, blijkt uit langjarig Wagenings/Leids onderzoek. Let wel: het gaat hier over de wintersterfte van honingbijen en niet over sterfte van wilde bijen.
Verschillende factoren – parasieten als varroa, chemische bestrijdingsmiddelen, het versnipperde landschap – spelen een rol in de bijensterfte. Wel hebben bijenvolken een grotere kans de winter door te komen als de bestrijding van varroa op orde is, zeggen onderzoekers.
Op 30 procent van de bijen worden ook chemische gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen (12 procent neonicotinoïden), maar een relatie met wintersterfte is niet aantoonbaar. Overigens zijn de drie belangrijkste ‘neonics’ – imidacloprid, clothianidine en thiametoxam – sinds 2013 gedeeltelijk en sinds 2018 volledig verboden in open teelten.
Dit is dan ook niet de reden dat de wintersterfte al sinds 2012 is gehalveerd. De Wageningse experts houden het op een verbetering van de kennis bij imkers, die zich uit in een betere bestrijding van de varroamijt.
Om bijenvolken beter bestand te maken tegen de varroamijt, werkt WUR sinds 2008 aan een programma om bijenvolken te kweken die beter bestand zijn tegen de varroamijt.

Achtergrond
Tot 1983 lag de wintersterfte onder honingbijen gemiddeld op 3 procent. Sinds de intrede van de varroamijt steeg de wintersterfte fors, zeker na de eeuwwisseling. In de winter van 2009/’10 was de bijensterfte alarmerend hoog; 29 procent van de volken overleefde de winter niet.
Het ministerie van LNV liet onder leiding van Naturalis een vierjarig onderzoek (2014-2018) uitvoeren naar de oorzaken van de bijensterfte. Diverse onderzoekers van WUR werkten hieraan mee.
In zeven vragen zetten de onderzoekers de belangrijkste feiten over bijen, varroamijten en neonicotinoïden op een rijtje. Kijk voor het overzicht op resource.wur.nl.